Nee, het is me echt niet altijd gelukt me empathisch op te stellen.
Het is vijf voor vier. Mijn laatste afspraak die dag. Patiënte ligt op neurologie. Opgenomen vanwege een lichte beroerte. Krachtverlies in haar linkerledematen is het gevolg. En ze is links.
83 is ze. Haar hele leven goed gezond geweest, nooit eerder gedokterd, laat staan in een ziekenhuis gelegen. Datzelfde is van toepassing op haar 87-jarige echtgenoot. Het echtpaar weet zich omringd door enkele eveneens goed gezonde kinderen, die keurig netjes en gelukkig getrouwd zijn en uitstekende banen hebben. Met de kleinkinderen is het niet anders.
De prognose is goed. Gezien haar leeftijd is het advies dat mevrouw voor een maand of twee naar een verpleeghuis gaat voor revalidatie. Daarna kan ze terug naar huis en haar oude leventje gewoon weer oppakken.
‘Dat ik dát op mijn leeftijd nog méé moet maken!’, zegt ze boos.
Ik sta perplex. Het blijft natuurlijk erg om je gezondheid te verliezen en naar een verpleeghuis te moeten, ook als je 83 bent. Maar om verontwaardigd te zijn omdat je op deze leeftijd met ziek en zeer wordt geconfronteerd? Ik kom net bij een jonge kerel vandaan, begin twintig, leukemie, slechte prognose.
De boosheid van de vrouw laat ik over me heen komen.
‘Ik heb haar wat laten ventileren’, schrijf ik in mijn rapportage.
‘Zij heeft niets geleerd van het leven’, zeg ik tegen mijn collega. Terwijl ik het zeg merk ik dat ik ook boos ben. Omdat het er in het leven vaak verdraaid onrechtvaardig aan toegaat.
Ieder huisje mag dan wel zijn kruisje hebben, maar het ene kruis is heel wat groter, zwaarder en bedreigender dan het andere. Er zijn zelfs huisjes die instorten als gevolg van die enorme last.
‘Die vrouw is zich tot voor kort slechts van één kant van het leven bewust geweest’, praat ik verder tegen mijn collega. ‘De zonkant waar geen duisternis is, geen falen, geen verlies, geen pijn, geen dood. Voor de andere kant heeft ze geen oog gehad. Terwijl ze, gezien haar leeftijd, twee oorlogen moet hebben meegemaakt. En het journaal zal haar huiskamer toch ook wel hebben bereikt.’
‘Ze is uit het paradijs gevallen’, stelt mijn collega.
‘Over engelen heb ik wel eens horen zeggen dat zij jaloers zijn op de mens die ontwikkeling doormaakt. Wel, deze dame is, haar leeftijd ten spijt, nooit tot wijsheid gerijpt. Haar gevoelens van verbondenheid reiken niet verder dan haar familie.’
Als ik de vrouw weer bezoek, zegt ze dat ze in geen geval naar een verpleeghuis wil. ‘U kunt toch wel regelen dat ik hier kan blijven totdat ik voldoende ben opgeknapt?’
Ik leg haar uit dat het ziekenhuis bedoeld is voor mensen die medisch specialistische zorg nodig hebben en dat de zorgverzekeraar alleen nog de kosten van een verpleeghuisbed vergoedt als er geen ziekenhuisindicatie meer is.
‘Schandalig! Voor het eerst van mijn leven maak ik gebruik van de voorzieningen! Heb ik daar mijn hele leven premie voor betaald?’
Mens wees blij dat je nu pas aanspraak hoeft te maken, kan ik wel uitschreeuwen. Maar ik zeg: ‘Wie heeft u ooit een rozentuin beloofd?’
Verbaasd kijkt ze me aan. ‘Ik heb het over onrecht en u begint over rozen?!’
Ik slik een paar keer. En zeg dan: ‘Mevrouw, voordat ik naar u toekwam heb ik iemand bezocht van begin twintig die stervende is. Wat is onrecht?’
Als blikken kunnen doden zou ik dit alles nu niet meer kunnen schrijven. Hoofdschuddend verzucht ze: ‘Ik hoor het al, u wilt mij niet helpen.’
‘Als u van mij verwacht dat ik regel dat u in het ziekenhuis kunt blijven totdat u voldoende hersteld bent om verantwoord terug te kunnen keren naar uw thuissituatie, verwacht u van mij iets dat ik niet kan waarmaken en kan ik u inderdaad niet helpen.’ Mijn stem klinkt afgemeten, ik hoor het zelf.
‘Mooi is dat’, reageert ze. Het cynisme in haar stem blijft me evenmin onopgemerkt.
Ik bedwing me om haar er niet heel fijntjes op te wijzen dat een mens vooral teleurgesteld raakt door zijn eigen verwachtingen. In plaats daarvan zeg ik: ‘Wellicht kunt u met hulp naar huis. Hulp van de thuiszorg, fysiotherapie aan huis, warme maaltijden van tafeltje dekje en zo nu en dan een helpende hand van uw kinderen.’
‘Mijn kinderen werken.’
‘Toch geen 24 uur per dag? Ik begreep eerder van u dat u het allemaal reuze goed met elkaar kunt vinden. Ze komen u vast graag tegemoet’, zeg ik laconiek. In één adem stel ik voor samen met haar man en kinderen om de tafel te gaan.
Aanvankelijk weigert ze maar uiteindelijk stemt ze toch in.
Drie dagen later gaat ze met ontslag naar huis. Voorzien van de nodige hulp.
Kopfoto: © Lieneke Koornstra