Wie mijn eerste patiënt was? Een dame op leeftijd met ouderdomssuiker, diabetes type 2 in potjeslatijn. De chirurg had haar naar mij doorverwezen. De door hem voorgestelde onderbeenamputatie kon zij niet accepteren.
Ze heeft een zuurstokroze kamerjas aan. In haar schoot ligt een zwarte handtas. Schuchter kijkt ze me aan met haar grijsblauwe ogen, die sterk worden vergroot door de glazen in haar goudomrande brilmontuur . Aan haar linkervoet draagt ze een rood met gouden pantoffel, de rechter zit in het verband.
De lompe ziekenhuisrolstoel waarop ze is aangewezen, wordt voortgeduwd door een man in een zwart glimmend pak. Zijn zwarte haar is strak naar achter gekamd. Als hij zijn naam noemt wordt mijn vermoeden bevestigd dat hij haar zoon is.
‘We kunnen er lang en breed over praten’, neemt hij meteen het woord, ‘maar die voet moet er gewoon af, zo simpel is het.’
Zijn moeder schudt haar hoofd.
‘Die voet ziet er niet uit, ma. Waar hebben we het nog over?’
Zijn moeder schudt nu niet meer alleen haar hoofd, ze snikt ook, ingehouden.
‘Een diabetische voet ziet er inderdaad niet uit’, zeg ik. ‘Maar het is wel haar voet. Haar voet die haar vrijwel haar hele leven lang heeft gedragen, ook toen ze u als een kind bij zich droeg.’
Moeder en zoon kijken mij allebei aan. Zij met een blik van herkenning, hij met een blik van verwarring. Hij herneemt zich snel.
‘U gaat ons toch niet vertellen dat zij zich niet moet laten opereren? De chirurg die ons naar u heeft doorgestuurd zal zeker iets anders van u verwachten. Mijn moeder heeft geen keus.’
‘Dat heeft ze wel’, ben ik van mening.
‘Als ze zich niet laat opereren wordt die voet haar dood’, stelt de zoon.
‘Dat klopt, ’zeg ik. ‘En dat zou u heel erg vinden.’
De zoon slikt, knikt, slikt nogmaals en zegt dan met een gesmoorde stem: ‘Ja.’
Ik denk na over een volgende interventie. Ik wil haar het woord geven, maar weet zo gauw niet hoe ik een bruggetje naar haar kan slaan. In gedachten zie ik haar voet, deels bloederig, deels zwart. En vervolgens een stomp, met een groot litteken. Of ze ooit met een prothese uit de voeten zal kunnen?
‘Waar ziet u het meeste tegenop, mevrouw?’, vraag ik uiteindelijk.
‘Het is een verminkende ingreep’, zegt ze. ‘Ja, natuurlijk, het is verschrikkelijk hoe mijn voet er nu uitziet. Hij stinkt zelfs. Ik wandel al in geen tijden meer, ik zit maar en ik zit maar.’
‘In hoeverre is dat voor u nog een leven?’, vraag ik.
‘Ik kan het niet accepteren,’ antwoordt ze. ‘Dat mij dit moet overkomen!’
‘Ja, dat vraagt vrijwel iedereen zich af als het noodlot toeslaat’, zeg ik. ‘Hoe zou het zijn voor u om te accepteren dat u niet kunt accepteren dat uitgerekend u het bent die met een amputatie van uw onderbeen wordt geconfronteerd?’
Ze vraagt me mijn vraag te herhalen. Een moment vraag ik me af of mijn vraag te moeilijk is om te worden verstaan.
Nadat ik haar verzoek heb ingewilligd valt er opnieuw een stilte. Ik merk hoe moeilijk ik het zelf heb met momenten van stilte. Toch dwing ik mezelf om achteruit te leunen, zodat mijn cliënt de tijd krijgt om met haar eigen antwoord te komen in plaats van dat ik het voor haar invul. Als je wilt dat een boom groeit, kun je maar beter niet aan zijn blaadjes trekken.
‘De ouderdom komt met gebreken’, zegt ze uiteindelijk. ‘Dat vind ik moeilijk. Ik houd ervan om lange wandelingen te maken. Na het overlijden van mijn man hield ik mezelf daarmee toch op de been. Als je alleen loopt zie je veel meer van de omgeving en hoor je de vogels zingen, dat heeft de ervaring mij geleerd.’
Ze kijkt naar haar zoon. ‘Ik heb gehoord dat je me nog niet kwijt wilt. Daar ben ik blij om.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Lieve jongen, ik weet niet of ik ooit zal wennen aan een prothese. Maar als ik moet kiezen tussen afscheid nemen van mijn voet of van jou?’ Ze richt zich weer tot mij. ‘Belt u de chirurg maar dat ik instem met de operatie.’
Ik beloof het.
In de lunchpauze slenter ik samen met mijn collega over de markt. Mijn oog wordt getrokken door de bungelende benen bij een kousenmarktkraam. Zacht, heel zacht deinen ze heen en weer.
‘Wat een luguber tafereel’, zeg ik.
‘Er zitten anders geweldig leuke prints bij,’ meent zij.
‘Ja, zo keek ik er tot voor kort ook alleen maar naar’, zeg ik meer tegen mezelf dan tegen haar. Ik denk aan mijn eigen benen. Niet van het type zoals bij de kousenmarktkraam. Maar wel sterk en gezond. Dat bedenkend, heb ik er ineens vrede mee dat ik niet het figuur heb van een Barbiepop.
Opmerkelijk, hoe dingen kunnen gaan.
Topfoto: © Gerardus via Wikimedia Commons