Een sprookje (1)

Het oranje visje en het gouden hart

Ergens in de wijde wateren leefde eens een klein oranje visje zijn dagelijks bestaan. Op een mooie zonnige dag ontving dit beestje een uitnodiging om aan het hof van de keizersvis te verschijnen. Hij begreep er helemaal niets van: wat zou de keizersvis hem te vertellen hebben? Hij was maar een heel gewoon plaatje: de meeste aquariumhouders spreken er een beetje minachtend over, noemen het een beginnersvisje. Nee, hij hoefde zich niet veel te verbeelden.

Opeens herinnerde het plaatje zich dat juist rond deze tijd van het jaar het gouden hart werd uitgereikt.
‘Zou ik … zou ík dat kunnen krijgen?’, stamelde hij vol ongeloof in zichzelf.

Hij wist nog dat het lichtvisje vorig jaar het gouden hart van de keizersvis had gekregen. Hij vond dat nog altijd vanzelfsprekend: het lichtvisje geeft overal en altijd licht.
Het jaar daarvoor was de discusvis de uitverkorene geweest. Ja, natuurlijk, want dat toch al zo statige dier geeft z’n jongbroed letterlijk van zichzelf: zodra het discuskroost zelfstandig kan zwemmen, kan het zich voeden met een speciale stof die vader- en moedervis via de huid afscheiden.
Ook herinnerde het plaatje zich dat de poetsvis ooit in aanmerking was gekomen voor de ontvangst van het gouden hart. Evenmin verwonderlijk, want dat dier bewijst de andere vissen toch maar heel goede diensten door hen steeds weer opnieuw te reinigen van parasieten.

Maar waarom de keizersvis hém nu benaderd had?
Zijn eigen ogen nauwelijks gelovend, las het oranje visje nogmaals de aanhef. Ja, de uitnodiging was écht voor hem bedoeld, geen twijfel mogelijk. Dus maakte het plaatje zich gereed voor de lange reis naar de keizersvis.

Na uren en nog eens uren zwemmen, bereikte hij het hof. Prachtige koraalriffen wuifden hem tegemoet. Enkele rifwachters en wimpelvissen kwamen snel naar hem toezwemmen en verwelkomden hem hartelijk. Ze gingen hem voor in het rif. Het plaatje keek zijn ogen uit. Hij zag de meest wonderlijke vormen en kleuren.

Vanuit een stervormig koraal kwam een sleutelgatcichlide aanzwemmen. Opnieuw werd onze kleine reiziger warm begroet. De robuust uitziende vis vroeg het plaatje hem te volgen. De rifwachters en de wimpelvissen knikten hem bevestigend toe en zo zwom het oranje visje samen met de sleutelgatcichlide door een straat van zachtroze anemonen.

‘Ga nu maar door,’ zei de cichlide op vriendelijke toon terwijl hij plaatsmaakte voor een vrije doortocht van het plaatje. ‘De keizersvis verwacht je.’
Het kleine visje zag de contouren van een werkelijk schitterend gevormde vis, weerspiegeld in een heel zacht licht. ‘Dag plaatje,’ hoorde hij een stem die zo zuiver klonk dat het hem ontroerde.
Met enkele krachtige zwembewegingen lukte het het plaatje om heel dicht bij de keizersvis te komen. ‘Dag eh… keizerlijke hoogheid,’ stamelde hij.

‘Fijn dat je gekomen bent,’ sprak de keizersvis hem toe, ‘want ik heb je iets te geven.’
‘Ik… ik begrijp het niet,’ hakkelde het plaatje. ‘Ik heb nooit echt iets heel  bijzonders gedaan, nee, nooit. Wel heel erg mijn best gedaan om beter te kunnen, maar volgens anderen…’
‘Het gaat helemaal niet om je grote prestaties,’ onderbrak de keizersvis hem. ‘Voor mij is geen enkele vorm te min. Het gouden hart gaat altijd naar een gewone vis, die gewoon kan eten, gewoon kan zwemmen en gewoon van goede wille is. Het gouden hart werkt uit zichzelf, je hoeft het je alleen maar toe te eigenen.’

Het plaatje deed wat de keizersvis hem zei en ontdekte toen dat hij door gewoon te kijken, kon zien dat zowel hijzelf als ieder ander wezen, reeds lang met een gouden hart gezegend was.

Deel dit artikel: